Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Gij nu, o Mijn schapen, schapen Mijner weide! gij zijt [48]mensen; [maar] Ik ben uw God, spreekt de Heere HEERE. 48. Opdat de grote ongelijkheid, die daar is tussen dien groten God en ons nietige mensen, ons niet afschrikke, noch de conscientie en bevinding van ons onvermogen ons versaagd make, zo verzekert ons God hier met een zeer lieflijke aanspraak, dat Hij, niettegenstaande zulks alles, dat beloofde genadewerk aan zijne schapen zal voltrekken, alsof Hij zeide: Weest getroost en goedsmoeds, gij mijn lieve schaapjes, Ik ben en blijf uw Heiland. Vergelijk Joh.10:28,29.